Een gevoel van verlatenheid

Voor me ligt een brief van Mark. Hij is geboren in 1957 en groeide op in omstandigheden die gelukkig grotendeels voltooid verleden tijd zijn. Toch voel ik me verwant met deze lotgenoot.

Zijn ouders kenden mekaar slechts drie maanden toen ze trouwden. Ze kwamen allebei uit een kleine boerenfamilie. Al snel na het huwelijk bleek de jonge echtgenote tot niets in staat. Het karnen en boter maken viel stil, daarna de noodzakelijke verkoop van hoeveproducten ook. Rond de boerderij van de jonge trouwers hing al snel een sluier van stilzwijgen en schaamte.

Zijn vroegste herinneringen zijn kil. Hij werd gewassen in een koude achterkeuken, was vaak ziek, liep schoolachterstand op en werd in een internaat geplaatst dat geleid werd door buitensporig strenge zusters. Hij werd er gepest, bijvoorbeeld omdat zijn kleren uit de toon vielen, en voelde zich eenzaam en verlaten. De humaniora bracht hij wel grotendeels thuis door. In die tijd werd zijn moeder regelmatig opgenomen in het psychiatrisch centrum in Pittem. Tijdens wandelingen in de bossen daar vertelde ze hem en zijn vader over pijnlijke behandelingen met elektroshocks. Maar ze kwam er ook tot rust.

Na een opname van twee tot drie maanden kon ze terug naar huis – waar ze doorgaans al na een paar dagen herviel in depressieve gedachten, smetvrees en agressie. Zo durfde ze een deur nooit met de blote hand te openen. De schoonmaak van de woning gebeurde in deeltjes, met overvloedige hoeveelheden water en zeep. Wanneer ze agressief werd, uitte ze de woede om haar bestaan. Om de druk die haar ouders op haar hadden uitgeoefend om te trouwen, om het kind dat ze niet gewild had, het leven dat ze niet aankon.

De vader van Mark beschouwde haar ziekte als ongeneeslijk en onbehandelbaar. Soms werd de huisarts erbij gehaald. Die schreef dan wat meer nozinan of disipal voor om de symptomen beheersbaar te houden. Marks moeder zocht dan wat meer haar bed op. Het werd dan wat rustiger in huis. Mark vertelt dat hij zich diep beschaamd voelde als vrienden of familie over de vloer kwamen.

Al lezende bedenk ik dat er binnen onderwijs en in de psychiatrie gelukkig veel ten goede veranderd is. Maar
het gevoel van verlatenheid herken ik. Eens te meer blijkt dat je je ervaringen als ‘kind van’ nooit van je af kan
schudden. Wat hij schrijft, had uit mijn eigen pen kunnen rollen: “Indien ik al negatieve gevoelens had tegenover mijn ouders, heb ik deze van mij afgezet. Ik heb waardering voor wat ze voor mij hebben gedaan, meer was niet mogelijk. Toch sleep ik de psychische stoornis van mijn moeder en het soms ondraaglijke leed dat ik hierbij ondervond, mee voor gans m’n leven.”

Lotte volledig

Mark vroeg me om zijn verhaal te delen om aan te tonen dat kinderen die geconfronteerd worden met psychisch lijden, nood hebben aan begeleiding. Dat was zo voor jongeren die opgroeiden in de vorige eeuw. En dat blijft, dat bevestig ik graag, ook nu het geval.

Liefs, Lotte

Wil je wat kwijt naar aanleiding van dit verhaal?

MAIL LOTTE