We wisten wel dat het niet goed ging, maar wat denk je dan? Als kind kan je niet echt vat krijgen op wat je ouder echt voelt.
We treffen Milon in de inkomhal van het grote studentenhuis waar ze op kot verblijft. Op weg naar de gemeenschappelijke keuken waar ons gesprek zal plaatsvinden, vertelt ze over haar stage die net is afgelopen. Ze koos voor een stageplek in Brussel, ondanks de taalbarrière die het soms moeilijk maakte. Die nood aan uitdagingen typeert haar wel, net zoals de drang naar zelfstandigheid: al in het vijfde middelbaar keek ze reikhalzend uit naar het kotleven. Waar ze op dit moment het meest naar verlangt? Een echte thuis, waar ook de herinnering aan haar mama, die in 2016 uit het leven stapte, een eigen plek kan krijgen.
“Mama was een beetje een hippie,” vertelt Milon, “maar dan een leuke hippie die de muren vol vlinders schilderde. Daarom heb ik nu ook een tattoo op mijn schouder met een paardenbloem die overgaat in vlindertjes, en de tekst: ‘als een vlinder in de lucht, zo licht, zo vrij’. Mama had dat overal op de muren gezet bij ons thuis. Dat was een huurhuis, dat mocht eigenlijk helemaal niet. We hebben er zelfs ruzie over gehad, maar nu ben ik blij dat ze het toch gedaan heeft. Dat was gewoon wie ze was.”
Hoge toppen, diepe dalen
“Toen ik in het vierde middelbaar zat, gingen mijn ouders uit elkaar. Mama wilde al langer in relatietherapie gaan, omdat ze wel voelde dat het niet goed ging. Mijn twee broers, mijn zus en ik wisten al langer dat papa een andere vrouw had. We hebben hem op een gegeven moment voor het blok gezet: als jij het niet zegt, doen wij het. En dat heeft hij ons dus ook laten doen. Dat gebeurde rond de paasvakantie. We hadden net een reis van drie weken gepland naar Peru; mijn zus zou daar gaan wonen. Onze vakantie was dus eigenlijk al verpest. Mama is daar elke avond wenend in slaap gevallen.”
“Toen we terugkwamen van Peru, zonder mijn zus, deelde papa zijn besluit mee: hij wilde scheiden. Op dat moment heeft mijn geloof in de liefde een stevige deuk gekregen. Ik kon niet geloven dat je zoiets op drie weken kan beslissen. In mijn ogen was hij dat al veel langer van plan.”
“Ik was 16 en vroeg me voortdurend af hoe ik mijn mama kon helpen en wat ik voor haar kon doen. Ik heb toen één jaar samengeleefd met mama en mijn broer, daarna ging hij op kot. Vanaf dat moment leefde ik alleen met mama. Dat was een supermoeilijk jaar omdat mama echt van hoge toppen naar diepe dalen ging. Tijdens een van die dalen - ik zat intussen ook al op kot - heeft mijn broer Benjo ingegrepen en gezorgd dat mama werd opgenomen.”
Crisisopname
“Wij wisten wel dat het niet goed ging, maar wat denk je dan? Als kind kan je niet echt vat krijgen op wat je ouder echt voelt. Maar op een gegeven moment had ze laten vallen dat ze ‘het niet meer zag zitten’ en heeft Benjo die psychiater gebeld. Er is toen een zogezegde crisisopname gebeurd, al heeft ze nog vier dagen thuisgezeten omdat er geen plaats was.”
“Ik had het daar supermoeilijk mee, kon het moeilijk bevatten. Ook veel praktische zaken waren nu onze verantwoordelijkheid. Als we in het weekend thuiskwamen moesten we alles zelf regelen. Mama is toen uiteindelijk maar twee weken opgenomen geweest en mocht daarna weer gaan. Daar stel ik me vandaag nog altijd vragen bij.”
Teleurgesteld in hulpverlening
“Als kinderen hebben wij in die periode op geen enkel moment kunnen praten met een hulpverlener. Mijn vertrouwen in de hulpverlening was op dat moment ook niet echt groot. Mama was iemand die heel goed een masker kon opzetten en doen alsof het goed ging. Dat je als psychiater of psycholoog niet door zo’n masker kan kijken, gaat er bij mij niet in. Dat is een grote teleurstelling die nog altijd leeft bij mij.”
“Mama zat toen nog een korte periode in dagopvang en nam een tijdlang antidepressiva. Op 6 juni 2016, midden in de examenperiode, pleegde ze zelfmoord. Ik weet nog dat ik twee maanden daarvoor tegen mijn broers en zus had gezegd: er moet elk weekend iemand naar huis gaan, om bij mama te zijn. Omdat ik voelde dat er iets veranderd was in haar gedrag. Maar dan toch, op een dinsdag, is het gebeurd. Mijn broer Benjo heeft haar thuis gevonden.”
Sterke band met broers en zus
“Ik was in die periode zo blij dat we met vier zijn. Als je daar alleen mee moet omgaan… Wij hebben natuurlijk ook onze moeilijke momenten gehad, maar de week voor de dienst was haast aangenaam. We waren het eens over alles, er was niks waarvan iemand zei ‘nee dat wil ik niet’. De ceremoniemeester die ons begeleidde, zei dat ze nog nooit had meegemaakt dat familie op zo’n moment zo goed samenwerkt.”
“Ook in de jaren erna konden we bij elkaar terecht. Mijn zus woont in Leuven, mijn twee broers wonen nu samen in Bierbeek. Als ik een weekend niet naar mijn vriend ga, ga ik langs bij hen om mijn was te doen.En op een symbolische manier zijn we verbonden door die tattoo: we hebben alle vier dezelfde tekst, maar met een ander beeld. Zo is het iets van ons samen, maar ook iets unieks.”
Thuis bij de tantes
“De thuis die ik nu niet meer heb, vind ik vooral bij mijn twee tantes in Nederland: Conny, de zus van mijn mama en haar vriendin. Daar is mijn mama nog erg aanwezig, daar wordt er nog over haar gepraat. Door de afstand ben ik niet zo vaak bij hen. Het duurt drie uur om er naartoe te reizen met openbaar vervoer, maar dat heb ik er wel voor over. Het is een plek waar ik me echt op mijn gemak voel. De tantes hebben zelf geen kinderen, dus ik ben zo’n beetje hun ‘pleegkindje’ en ik heb echt een hele goeie band met tante Conny. Ik kan bij haar ook terecht voor goeie raad over kleine, praktische dingen.”
“Mijn oma en mijn opa leven ook nog. Mijn opa is nog van de oude stempel: als je ergens niet over praat dan is het er niet. Terwijl mijn oma heel blij is als we over mijn mama babbelen. Dan is ze nog bij ons, en dan wordt ze niet vergeten. En zo voel ik het ook aan.”
“Pas na de dood van mama heb ik zelf de stap gezet naar psychologische ondersteuning, na zachte dwang van mijn vrienden. Ze hebben echt op me ingepraat toen, gezegd dat het zo niet verder kon. Achteraf gezien, na het herlezen van dagboekpassages uit die periode, ben ik daar erg dankbaar voor. Ik leefde op dat moment echt in een soort waas, maar deed alsof alles in orde was.”
KEI-toevallig
“Similes kwam heel toevallig op mijn pad: op een gegeven moment moest ik voor een schoolopdracht vrijwilligerswerk doen. Ik wilde iets doen met inhoud en impact, waarbij ik mensen op een betekenisvolle manier kon helpen vanuit mijn eigen ervaring. De mama van mijn vriend kwam net op dat moment aanzetten met zo’n steunsteentje van Similes; ze had dat gekregen op een standje van Similes in het kader van de KEI-campagne. Ze heeft die kei toen aan mij gegeven, samen met een postkaartje waarop een oproep stond voor vrijwilligers. Op die manier kwam ik terecht bij de KOPP-groep in Leuven, en kreeg ik vrij snel de vraag om die groep mee te begeleiden. Ik vond dat wel een beetje eng in het begin omdat ik daar geen ervaring mee had. Ik spreek wel vanuit mijn eigen beleving, maar wist niet echt hoe een groep te begeleiden of zo… Maar intussen ben ik er nu toch ongeveer een jaar mee bezig.”
“De belangrijkste motivatie voor mij is dat de deelnemers op het einde van de avond zeggen: ik heb er iets aan gehad. Als dat niet meer het geval is, stop ik er liever mee. Ik haal er voor mezelf ook wel iets uit, maar wil toch vooral iets meegeven op zo’n avond. Niet per sé in woorden of daden, want ik zeg of doe op zich niet zoveel tijdens zo’n avond, het zijn vooral de deelnemers die aan het woord zijn. Als lotgenoten helpen ze vooral elkaar.”
“Naast de KOPP-groep, zoek ik ook steun bij andere lotgenotengroepen, maar dan specifiek voor nabestaanden van zelfdoding. De KOPP-groep helpt me met een deel van mij: ik heb drie jaar, misschien wel langer, met mijn mama geleefd toen ze ziek was. Ik was KOPP-kind, maar ik kan daar ook wel afstand van nemen nu ze er niet meer is. Ik ben ervaringsdeskundige, maar er is ook een zekere afstand.”
“Ik merk wel dat Similes nog niet zo bekend is bij mensen van mijn leeftijd. Een vriendin van mij werkt als sociaal werker op de Body Mind Afdeling van Gasthuisberg Leuven en had nog nooit van Similes gehoord. Hoe jonger je zo’n organisatie leert kennen, hoe beter. Als je dan op latere leeftijd iets meemaakt, moet je niet meer beginnen zoeken, maar kan je teruggrijpen naar die eerste kennismaking.”
Benieuwd naar de toekomst
“Hoe ik naar de toekomst kijk? Ik hoop vooral dat ik dan stabieler in het leven sta. Ik kijk heel erg uit naar die eigen thuis, mijn eigen plekje, maar ook een plekje voor mama, dat ik zelf kan inrichten en waar ik aan haar kan denken. Dat mis ik nu heel fel. Maar denken eigen kinderen is een stap die me nog te fel afschrikt. Als KOPPkind en nabestaande denk je toch meer na over die dingen. Mama hield zoveel van mij. Toch is ze uit het leven gestapt en heeft ze mij achtergelaten. Als ik zelf kinderen heb, zal ik me misschien afvragen: hoe heb je dat kunnen doen?”
“Ik ben nu in de fase dat ik haar begrijp. Door mijn gebrek aan een thuis, door hoe ik me soms voel hier op kot kan ik me wel inleven in hoezeer zij zich in de steek gelaten voelde. Ik ben ook nooit boos geweest. Ik verwacht wel dat het verdriet intenser zal worden op het moment dat ik zelf mama word. Misschien is ‘schrik’ ook niet het juist woord, misschien eerder ‘benieuwd’ naar hoe ik er zelf mee zal omgaan.”